FAQ Actualisatie vergunningen
Sinds 1 januari 2018 moeten vergunningen binnen een jaar zijn geactualiseerd als de minimumstandaard voor verwerking van afval in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) is aangepast. Dit staat in het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor).
Hieronder voor het bevoegd gezag antwoorden op vragen over de actualisatie.
De minimumstandaard voor verwerking van afval wordt verhoogd als er een hoogwaardigere techniek beschikbaar is dan de huidige minimumstandaard en als aan de andere eisen in het LAP wordt voldaan. Hiermee willen we de afvalverwerking in Nederland op een hoger niveau brengen. Omdat het LAP niet rechtstreeks bindend is – het is immers geen regelgeving, maar beleid – werken de nieuwe verplichtingen pas door als deze ook in omgevingsvergunningen zijn opgenomen.
Als vergunningen niet worden geactualiseerd, blijven oudere laagwaardige verwerkingstechnieken toegestaan. Ook ontstaan er ongewenste verschillen tussen bedrijven en worden bedrijven die geïnvesteerd hebben in de nieuwe en innovatieve technieken benadeeld.
Om een gelijk speelveld voor bedrijven te bevorderen en de verwerking van afval in de praktijk steeds hoogwaardiger te maken, is het nodig dat vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Op grond van artikel 5.10 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) moet bevoegd gezag binnen een jaar na inwerkingtreding van het LAP waar nodig de vergunningen hebben geactualiseerd als de vergunning niet meer voldoet aan:
- de minimale hoogwaardigheid van verwerking van afzonderlijke afvalstoffen (minimumstandaard) of
- categorieën afvalstoffen zoals beschreven in het LAP.
Omdat het Bor later in werking is getreden dan het nieuwe LAP3, geldt de datum van inwerkingtreding van het Bor 1 januari 2018 als startmoment om vergunningen te actualiseren.
Daarnaast geldt op grond van artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nog steeds een algemene actualisatieplicht. Het bevoegd gezag moet regelmatig bezien of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden nog toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Deze algemene actualisatieplicht is niet beperkt tot gevallen waarin de minimumstandaard voor een afvalstof op een hoogwaardiger niveau is gebracht.
In dit overzicht voor actualisatie zjjn de gewijzigde minimumstandaarden genoemd die kunnen leiden tot actualisatie van vergunningen. Het gaat dan om minimumstandaarden die in LAP3 op een hoogwaardiger niveau zijn geformuleerd dan in LAP2 of waar voor deelstromen nieuwe restricties zijn opgenomen. Elke keer als het LAP wijzigt, wordt een overzicht met de belangrijkste wijzigingen gepubliceerd op lap3.nl.
Los van het hier aangeboden overzicht is van belang te vermelden dat alleen het bevoegd gezag zelf voldoende inzicht heeft in het eigen vergunningenbestand om uiteindelijk te bepalen welke vergunningen daadwerkelijk moeten worden aangepast. Er kunnen ook andere zaken aanleiding zijn voor actualisatie, zoals de herziening van de BREF Waste Treatment die dit jaar in werking zal treden.
De overgangstermijn geeft aan wanneer de aanpassing van activiteiten of voorzieningen binnen de inrichting ook daadwerkelijk moet zijn doorgevoerd. Het bevoegd gezag is niet vrij om zelf overgangstermijnen te bepalen.
Een eventuele overgangstermijn wordt in het LAP opgenomen en is afhankelijk van de aard van de wijziging. De termijn houdt onder meer rekening met gedane investeringen in bestaande verwerkingsvormen. Als bij wijziging van een minimumstandaard een overgangstermijn wordt opgenomen, dan wordt dat in het sectorplan van die afvalstof bij de minimumstandaard vermeld.
In LAP3 zijn geen overgangstermijnen opgenomen. Gelet op de wijzigingen in de minimumstandaarden en gedane investeringen was daar geen aanleiding voor. Dat betekent dat de betreffende vergunningen binnen één jaar na 1 januari 2018 (inwerkingtreding Bor) moeten zijn aangepast en de verwerking direct na het van kracht worden van de gewijzigde vergunning aan de nieuwe minimumstandaard moet voldoen.
De Euralcodes zijn alleen indicatief. Niet de opsomming van Euralcodes, maar de afbakening van het sectorplan (omschreven in paragraaf I) bepaalt welke afvalstoffen onder het sectorplan vallen.
Als een afvalstof aan de afbakening van een sectorplan is toegevoegd, dan moet het bevoegd gezag bekijken of de minimumstandaard van verwerking voor die afvalstof is verhoogd. In dat geval moet de vergunning op grond van 5.10 Bor geactualiseerd worden.
In de meeste gevallen zal dat niet het geval zijn. De tarieven staan in een aantal specifieke sectorplannen. De tarieven zijn bedoeld als kader wanneer in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de minimumstandaard voor verwerking voor die afvalstroom. Veelal komt toetsing aan het tarief dan aan de orde bij de beoordeling van de betreffende uitzondering, dus bijvoorbeeld bij de beoordeling van een aanvraag tot ontheffing van het stortverbod, en zal het tarief niet in de vergunning zelf staan.
Actualiseren van vergunningen kan uitsluitend in twee gevallen aan de orde zijn. Ten eerste in gevallen waarin het tarief van € 175,- wel in de vergunning is opgenomen om vast te leggen dat een bepaalde afvalstroom alleen mag worden geaccepteerd wanneer het verwerkingstarief voor alternatieven aantoonbaar boven het genoemde tarief ligt. Ten tweede in gevallen waarin het hanteren van een tarief nieuw is en het tarief van € 205,- zou moeten worden toegevoegd aan de vergunning om dat doel te bereiken.
Het gaat om de sectorplannen:
3 Procesafhankelijk industrieel afval, 4 Papier en karton, 5 Textiel, 11 Kunststof en rubber, 16 Waterzuiveringsslib, 28 Gemengd bouw- en sloopafval, 31 Gips, 52 Banden, 66 Gasontladingslampen en fluorescentiepoeder, 67 Halogeenarme oplosmiddelen en glycolen, 84 Overige recyclebare monostromen (alleen wat betreft matrassen, steenwol en tapijt) en 85 EPS.
OBM-vergunningen bevatten geen voorschriften, zodat de voorschriften ook niet kunnen worden aangepast. LAP3 leidt niet tot de noodzaak van aanpassing van OBM-vergunningen.
Aanpassingen in het LAP leiden niet tot de verplichting tot het verlaten van de grondslag van de aanvraag. Als een wijziging van de minimumstandaard van dien aard is dat deze leidt tot het verlaten van de grondslag van de aanvraag, dan moet de vergunning worden ingetrokken op grond van 2.33 Wabo. Bij de huidige wijzigingen van minimumstandaarden in LAP3 is de schatting dat dit niet aan de orde is.
Als minimumstandaarden wijzigen zal een deel van de vergunningen voor verwerking van afval moeten worden geactualiseerd. Meestal zal het een ambtshalve wijziging van de vergunningvoorschriften zijn. Als door het verhogen van de minimumstandaard een hele techniek of installatie niet meer is toegestaan, dan zal de vergunning voor die activiteit mogelijk moeten worden ingetrokken op grond van 2.33, eerste lid Wabo. Bij de huidige wijzigingen van minimumstandaarden in LAP3 is de schatting dat dit niet aan de orde is.